GC op het zwembad afbeelding

GC op het zwembad

Ik werk als life guard in het plaatselijke natuurbad. Vandaag is een drukke dag van 200 bezoekers waarover ik (samen met een tienermeisje dat we badtalent noemen) het toezicht hou gedurende zeven uur. Dat is een behoorlijke taak en verantwoordelijkheid van veiligheid, ehbo, hygiëne en schoonmaak, welbevinden, gastvrijheid, aanspreekpunt zijn voor zowel gasten als drie vrijwilligers die het winkeltje open houden.

Er komt een dame melden dat er jongens zijn die het erg bont maken in het bad met rumoer en zand gooien naar elkaar. Als ik de jongens vanop de badrand benader zijn ze niet of nauwelijks aanspreekbaar. Zowel de fysieke afstand als het rumoer van het het hele bad als hun eigen gedrag dat naar elkaar erg rivaliserend is en hen opslorpt maakt communicatie met hen moeilijk. Bovendien is duidelijk voor omstaanders dat er iets aan de hand is en zowel moeders als mijn badtalent komen met aanwijzingen richting mij, zoals:

“De groene mat moet uit het bad.” of

“Ze moeten gewoon samen de groene mat gebruiken.”

Elk van deze aanwijzingen gaat om een extern bepaalde interventie die totaal boven het hoofd van de jongens genomen wordt. Ik zeg :

“Ik ben geen voorstander van zulke extern bepaalde handelingen.’’

Ik voel de moed die het vraagt om tegen die sociale druk in te gaan. Iedereen wil zo snel mogelijk een oplossing en wil ook dat ik als badjuf die snelheid hanteer.

Ik beslis anders. Ik probeer de jongens vanop de rand te laten weten dat ik hen wil helpen. Ze lijken dat niet echt te horen en gaan gewoon door met vervelend doen tegen elkaar. Wat ik opmerk is. De grote kracht van de identiteit van de twee groepen. Ze horen echt bij elkaar en beschermen elkaar. En het grote verlangen om samen avontuurlijk te spelen dat zich centraliseert rondom hetzelfde spelobject waarvan er maar 1 is. Van alle andere spelobjecten zijn er in het bad meerdere exemplaren aanwezig.

Op een bepaald moment gaan twee van de jongens elk vanuit een andere groep met elkaar op de vuist in het water. Ik merk dat dat heel wat opschudding veroorzaakt bij de rest en ook bij de vechters zelf. Het loopt uit de hand en dat maakt hen erg onzeker.

Ik spreek hen heel kordaat toe en beveel hen allen uit het water te komen. Dat doen ze gelukkig.

Ook op de badrand gaat het gedrag verder. Het vechten niet maar wel het vervelend praten tegen elkaar. Ik nodig hen uit constructief ideeën te genereren waarvan ze denken dat die voor beide groepen goed zouden kunnen zijn. De ene groep zegt:

‘’De mat moet weg.’’

‘’Ja, doe de mat maar weg.’’

Ook de derde knikt.

Dus jullie willen de mat niet? Vraag ik.

Jawel maar als wij hem niet krijgen mogen zij hem ook niet.

Kunnen jullie een oplossing bedenken die voor iedereen zou werken?

‘Wij mogen hem twee uur en dan mogen zij hem twee uur.’

‘We zijn geen vier uur meer open. Dus dat kan niet.’ Zeg ik.

De jongens van de ene groep, rechts van mij, blijven rivaliserend praten.

 

Ik zeg met alle neutraliteit die mijn hele lichaam kan genereren:

‘Wil je daar mee stoppen want dat helpt nu niet.’

Tegen de volgende die kattig praat en beledigend bedoelende gezichtsuitdrukkingen maakt, zeg ik weer neutraal.

‘Wil je daar ook mee stoppen want dat helpt nu niet.’

‘Heeft er nog iemand goede ideeën?’ Vraag ik, iedereen aankijkend. De ene groep links van mij, de andere groep rechts van mij. De groep links van mij, begint nu te vermoeden dat er hier iets gebeurt dat ze niet zo gewend zijn. Ze worden stiller. Ze gaan nadenken.

Het elkaar vervelend toespreken, valt stil. Even komt mijn badtalent melden dat haar tijd voor vandaag er op zit. Als ik terug bij de jongens kom, hebben ze een oplossing.

De ene groep heeft de groene mat aan de andere groep gedoneerd en hebben zelf gekozen voor een ander spelelement. Ze zijn al terug te water aan het gaan. Ik kijk iedereen nog een keer aan en vraag beide groepen of ze akkoord zijn met deze oplossing. Alle jongens knikken.

Een jongen komt naar mij toe. Hij was van de stillere linkse groep. Hij steekt zijn hand uit naar mij. schudt ze en zegt:

‘Dank je wel en sorry.’

‘Graag gedaan. Jullie ook bedankt voor de medewerking.’

Een moeder van één van de jongens komt een beetje later naar me toe en vraagt hoe het ging. Als ik haar vertel dat deze jongens later mannen worden die samen te werken hebben en dat ze dat nooit gaan leren als er boven hun hoofd extern wordt beslist hoe zij zich te gedragen hebben en dat ze voor hun nog niet kunnen samenwerken en hun zoekende (en daardoor voor anderen soms storende gedrag) wordt veroordeeld vanuit het ongemak van andere badgasten, falen wij als samenleving in de toekomst. Ik vertel haar over GC en het belang daarvan. Ze kent GC maar heeft er nog niet echt tijd voor gemaakt iets te lezen.

‘’Dit is zo belangrijk.’’ zegt ze.

‘’Ja, zeg ik. Dit is heel belangrijk.”

Ze vraagt mijn kaartje. Ik geef haar mijn kaartje van de Monasterij.

Alle buitenboordberichten